Verkeersinzicht

Als je opmerkzaam bent en je kijkt voortdurend om je heen, zie je ineens van alles gebeuren. Met name in het verkeer is dit een belangrijk gegeven. En vooral als je zelf ook deel uit maakt van het verkeer.

Door je omgeving te blijven observeren kun je allerlei gedragingen in het verkeerwaarnemen en je een beeld vormen van de totale verkeerssituatie.
Door dat beeld op de weg te koppelen aan de verkeersregels die je hebt geleerd, zul je in staat moeten zijn situaties te onderscheiden die voor jou en/of andere weggebruikers veilig dan wel onveilig zijn.
Dit noemen we dan gevaarherkenning.
Je gaat dus op zoek naar situatie die mogelijk tot problemen kunnen leiden.
Die situaties kunnen al bestaan of kunnen zich nog gaan ontwikkelen.
Om dan vervolgens daar op een goede en veilige manier op in te springen heb je verkeersinzicht nodig.

Hoe kom je aan verkeersinzicht?
Verkeersinzicht zul je moeten leren door ervaring op te doen.
Daarvoor moet je met behulp van een antal factoren - mens, weg en omgeving, voertuig en weersomstandigheden - een verwachting of voorspelling moeten doen over de verkeerssituatie die er mogelijk aan zit te komen. En je moet ook nog rekening houden dat die factoren in zeer korte tijd steeds kunnen veranderen of wisselen.
Niet alle mensen zijn gelijk: (jong-oud, beginner-ervaren, afwachtend-impulsief).
De weg en omgeving is verschillend: (asfalt-klinkers-zand, egaal-drempels-kuilen, open vlakte-dicht struikgewas-tuinhekken).
Er zijn diverse voertuigen: (groot-klein, auto-vrachtauto-fiets, stabiel-windgevoelig, massief-kwetsbaar).
En het weer is niet altijd hetzelfde: (droog-regen-sneeuw, licht-donker).

Je zult als bestuurder als het mogelijk is zeker 200 meter voor je uit moeten kijken. En dan niet alleen rechtuit maar ook schuin naar voren.
Daarnaast zul je regelmatig via de spiegels het verkeer achter je moeten observeren. Alleen als je bewust bent van de situatie waarin je je bevindt ben je in staat een aantal zaken vroegtijdig op te merken en zul je bereid zijn je rijgedrag daarop af te stemmen.

Je let zoal op:
  • je eigen situatie en gedrag
  • de situatie en het gedrag van andere weggebruikers
  • de situatie van de weg (kruispunten, rijstroken, bocht, enz.)
  • de gesteldheid van de weg (o.a. asfalt, klinkers, spoorvorming, glad, nat)
  • de verkeersborden en verkeerstekens
  • de weersomstandigheden.

Als je in staat bent de problemen op tijd in te schatten kun je ook tijdig je snelheid aanpassen door het gas los te laten en rustig te beginnen met het remmen. Dan kunnen andere weggebruikers zich daar weer op een rustige manier op instellen.
Zo kan bijv. de snelheid waarmee je op een zebrapad aanrijdt voor de overstekende voetganger aanleiding zijn om nog maar even te wachten met oversteken. En dat bevorderd de doorstroming niet.
Laat andere weggebruikers zo vroeg mogelijk en duidelijk zien wat je van plan bent te gaan doen.

Motto: Als je iets tijdig opmerkt, kun je ook tijdig reageren!

Reageren doe je om problemen te voorkomen. Je wilt voorkomen dat de veiligheid, de doorstroming en/of het milieu in het geding is.
Daarom kan het voorkomen dat je vanwege de veiligheid anders zult moeten reageren dan de verkeersregels voorschrijven. (Geen voorrang nemen bijv.)

Je zult goed zicht op de weg moeten hebben. Soms kan een(zonne)bril noodzakelijk zijn.
Ook moeten de ruiten goed schoonzijn en de spiegels goed afgesteld.
En door met dimlicht te rijden (ook overdag) kunnen andere weggebruikers jou ook aan zien komen. Het is da zien en gezien worden.

Als je te maken krijgt met agressief verkeersgedrag zorgt dat voor veel onduidelijkheid en onveiligheid op de weg. Ga daar toch op een rustige manier mee om.

Omdat situaties soms snel ontwikkelen moet daar dikwijls ook snel op worden geanticipeerd.
Anticiperen: dat is: - vooruitkijken, - vooruitdenken, - vooruithandelen.
Goed opletten en snel handelen kun je alleen als je ook besluitvaardig bent.

Tenslotte speelt jouw eigen rijgedrag ook nog een rol.
Het kan toch niet zo zijn dat je van anderen een goed gedrag in het verkeer verwacht terwijl je zelf daar nonchelant mee omgaat? Daarom is het goed jezelf een defensief en sociaal rijgedrag aan te meten in het verkeer.

Defensief rijden is
  • dat je je rijgedrag aanpast aan de omstandigheden,
  • dat je rekening houdt met fouten die andere weggebruikers maken en
  • verder goed oplet om ongelukken te voorkomen.

Sociaal rijgedrag is
  • dat je bereid bent andere weggebruikers die in moeilijke omstandigheden zijn geraakt helpt de situatie op te lossen.


Samenvattend kun je zelf ook aanleiding geven voor onveilige verkeerssituaties, als je
  • onregelmatig het verkeer rondom je observeert
  • laat begint met de controle op de zijwegen
  • met een te hoge snelheid komt aanrijden op een kruispunt, bocht of zebrapad
  • pas gaat reageren terwijl je al heel dichtbij bent
  • het kruispunt oversteekt zonder eerst voorrang te verlenen
  • onvoldoende afstand houdt van voren en achteren en naast je
  • geen of laat richting aangeeft
  • geen dode hoek controle uitvoert voor het uitwijken (zijdelingse verplaatsing)
  • onvoldoende snelheid maakt terwijl je wilt uitwijken of invoegen. (ongelijke snelheid)


Hieronder vind je enkele verkeersborden.
Naast de betekenis van deze borden krijg je ook enige aandachtspunten en/of gedragingen van weggebruikers die je waar het bord geplaatst is kunt verwachten.
Verder vind je hieronder een lijst met situaties die om aangepast rijgedrag kunnen vragen.

Eerst enkele borden:
BordBetekenisAandachtspunten
A2

Einde maximum snelheid.
Vele bestuurders gaan met dit bord in zicht alvast snelheid vermeerderen.
Sommigen gaan dan ook al inhalen. Pas snelheid vermeerderen als je dit bord bent gepasseerd.
D7

Gebod tot het volgen van één van de rijrichtingen die op het bord is aangegeven.
Hier kun je wel tegenliggers tegenkomen.
Let op dat andere bestuurders (o.a. fietsers) wel rechtdoor kunnen gaan (onderbord).
E2

Verbod om stil te staan.
Dit bord geldt voor de zijde van de weg waar het geplaatst is, inclusief de berm.
Aan de andere zijde van de weg kunnen voertuigen (links) geparkeerd staan.
Let er vooral op als deze bestuurders weer aan het verkeer willen gaan deelnemen. Ze letten dikwijls niet op.
F1

Verbod voor motorvoertuigen om elkaar onderling in te halen.
Dit bord geldt dus alleen voor motorvoertuigen.
Hier mogen o.a. bromfietsen wel inhalen of ingehaald worden, maar motorfietsen niet. Landbouwvoertuigen mogen alleen ingehaald worden als daarvoor een onderbord is geplaatst.
G12

Einde verplicht fietspad.
Meestal komen de fietsers dan ook op de rijbaan rijden.
Denk dan aan de ruimte die ze nodig hebben.
J1

Slecht wegdek.
Er kunnen kuilen in de weg zitten waar water in kan staan. (Brom)Fietsers wijken daarvoor uit. Er kan afgevallen lading op de rijbaan liggen.
Ook kan er spoorvorming zijn.
J9

Rotonde.
Bestuurders die onbekend zijn volgen niet altijd de juiste rijstrook of richting.
Er hoeft niet persé rechts worden gereden en rechts inhalen is hier toegestaan.
Kies tijdig de juiste rijstrook.
J14

Tram(kruising).
Opletten of er een tram aankomt, want een tram kan niet snel stoppen.
Bij een gelijkwaardige situatie gaat de tram eerst.
J22

Voetgangersoversteekplaats.
Let op evt. voetgangers die gebruik willen maken van de VOP.
Met een voertuig mag je niet binnen vijf meter van een VOP stilstaan.
Voor motorfietsen en (brom)fietsen kunnen VOP's glad zijn.
J30

Laagvliegende vliegtuigen.
Bestuurders kunnen teveel aandacht hebben voor overvliegende vliegtuigen en te weinig aandacht voor het verkeer op de weg.
Houdt er alvast rekening mee dat je misschien plotseling moet uitwijken.


Waar moet je verder rekening mee houden?

Dat je bij het naderen van een kruispunt de situatie en drukte moet observeren.
Dat je de snelheid steeds aanpast aan de situatie. ( Vertragen of versnellen )
Dat je met een verlaagde snelheid meer tijd hebt om te reageren.
Dat je door vroegtijdig af te remmen laat zien dat je voorrang wilt verlenen.
Dat je afstand houdt op je voorligger. ( Stopzicht.)
Dat je de snelheden van andere voertuigen inschat.
Dat bewegende objecten meestal veiliger zijn dan stilstaande objecten.
Dat je soms vrije doorgang moet verlenen om obstakels te voorkomen. Rijd je niet klem.
Dat je eerder begint met inhalen om de situatie beter te overzien. (Inhaalzicht.)
Dat je bij het nog niet kunnen passeren van stilstaande objecten op enige afstand blijft staan.
Dat een vrachtauto in een bocht meer ruimte nodig heeft.
Dat je een Y-splitsing als een T-splitsing berijdt om goed zicht te krijgen.
Dat op Y-splitsingen doorgaans met hoge snelheid wordt gereden.
Dat je een kruispunt pas gaat berijden als de 'overkant' vrij is. (Oprijzicht.)
Met afdekongevallen. Dat zijn weggebruikers die aan het zicht onttrokken zijn.
Dat bestuurders van voertuigen die achteruit rijden vaak weinig zicht hebben.
Dat geparkeerde voertuigen ineens vooruit of achteruit de rijbaan oprijden.
Dat bij geparkeerde voertuigen ineens de portieren geopend kunnen worden.
Dat er spelende kinderen of voetgangers tussen geparkeerde voertuigen kunnen bevinden.
Dat er voorwerpen kunnen zijn die te dicht bij de rijbaan staan. (zoals: bomen en vuilniscontainers)
Dat je bij een verkeerslicht dat net groen is geworden oplet of het kruisingsvlak wel vrij is.
Dat op N-wegen de verschillende voertuigen met verschillende snelheden kunnen rijden.
Dat je rechts ingehaald kunt worden bij het rijden op een rijbaan met meerdere rijstroken.
Dat de zijkant van de weg afgebrokkeld kan zijn.
Of er lange of korte scheidingstrepen op de rijbaan zijn aangebracht.
Dat je de wegverloop herkent aan bermpalen, bomen en lichtmasten.
Dat je een bochtverloop vroegtijdig bekijkt.
Dat bij hogere snelheden vaker de binnenbocht wordt genomen.
Dat er minder zicht is als er bomen langs de weg staan. (Donkerte)
Dat er coulissevorming kan zijn op een weg met bomen.
Dat je hinder kunt hebben vanwege flikkering van zonlicht op een weg met bomen.
Dat er voorwerpen op de rijbaan kunnen liggen. (Takken of afgevallen lading)
Dat bromfietsen, motorfietsen en fietsen slecht wendbaar zijn.
Dat fietsers nog wel eens gaan slingeren als ze langzaam rijden.
Met wegversmallingen bij o.a. werkzaamheden, bruggen.
Dat er bij mist plots opdoemende tegenliggers of obstakels kunnen zijn.
Dat andere bestuurders bermvrees of obstakelvrees kunnen hebben.
Dat je alleen claxonneert ter afwending van dreigend gevaar.
Met mogelijke gladheid bij overgang van asfalt naar klinkers.
Met gladheid bij beginnende regenval.
Met zand of modder op de rijbaan in landbouwgebieden.
Met oneffenheden in de weg door boomwortels.
Dat rotondes dikwijls een negatieve wegverkanting hebben.